Door Karel Knip
13 juni 2015
De slag bij Waterloo. Volgende week is het tweehonderd jaar geleden dat-ie plaats vond, tweehonderd jaar geleden dat Napoleon alsnog verslagen werd omdat de Pruisen onder Blücher hun belofte nakwamen en het geallieerde leger onder Wellington te hulp schoten, hoewel Wellington Blücher twee dagen eerder, ondanks toezeggingen, kalm had laten barsten bij Ligny. Tijd om het weer eens te herdenken, maar als de waarneming niet bedriegt was er honderd jaar geleden méér belangstelling voor.
Dát zou je ook kunnen herdenken: hoe de slag honderd jaar geleden werd herdacht: die eindeloze minutieuze beschrijvingen van de gevechten, van uur tot uur, van plek tot plek, beschrijvingen waar geen touw aan valt vast knopen, ook als je alle details bijhoudt. Nederlandse bevelhebbers met Franse namen, Franse commandanten met Duitse namen, legeronderdelen waarvan grootte en herkomst onbekend zijn. „De colonne Donzelot, versterkt door de rechter brigade Bourgeois der divisie Quiot, hield te veel rechts aan en rukte daardoor op in de richting van de brigade Van Bijlandt”. De gevechtsdeelnemers zelf hadden ook geen enkel overzicht.
De Nederlandse herdenkingsliteratuur van 1915 sidderde van ingehouden woede over de toen nog steeds voelbare minachting van de Engelsen voor de Nederlands-Belgische prestaties bij Waterloo en – vooral – die bij Quatre Bras. Maar als wij echt gedaan hadden wat Wellington ons had opgedragen en Quatre Bras hadden opgegeven, dan had hij Waterloo niet kunnen verdedigen – en had hij later nog zijn best moeten doen om zijn overspelige vriendinnetje in Brussel uit de geile klauwen van Napoleon te houden.
Deze laatste toevoeging is niet helemaal conform de gekoesterde waardigheid van 1915, hij past beter binnen de moderne Waterloo-literatuur die bij uitstek oog heeft voor de mens achter de militair, oog voor zijn angsten en zwakten, voor zijn natje en zijn droogje, noem maar op. Hoe was dat om aan zo’n slag deel te nemen? Het was geen pretje, is te zwak uitgedrukt. Gruwelijk, is nog steeds te zwak uitgedrukt. Alleen al de beschrijving van de nacht die aan de slag vooraf ging maakt dat duidelijk.
Toen de Pruisen op 16 juni bij Ligny waren verslagen en ’s avonds naar het noorden wegtrokken besloot Wellington ook Quatre Bras (waar wij hadden stand gehouden) te verlaten en terug te vallen op Waterloo. Napoleon volgde hem op de voet, bang dat de hertog helemaal geen slag meer wilde leveren. In de loop van 17 juni begon het te regenen, eerst miezerig, geleidelijk harder en tegen de avond en in de loop van de nacht dreunde de ene na de ander stortbui op het slagveld in spe. Hoe was dat voor de soldaten die op 18 juni met elkaar ingevecht moesten? In de klassieke literatuur lees je er niet veel over maar het prachtige The battle – a new history of Waterloo van Alessandro Barbero (2005) geeft een indringend verslag. Bedenk dat de gewoonte om soldaten in tenten te huisvesten na 1790 was verlaten. De bagagetreinen werden te lang. Alleen de lagere officieren hadden tenten (de hogere werden ingekwartierd). De rest moest in de open lucht slapen, in dit geval in de stromende regen en in de modder. De lui van de artillerie konden schuilen onder hun munitiewagens, cavaleristen probeerden leunend tegen hun paarden te slapen (hoewel die schrokken van elke bliksemflits of donderslag), de infanteristen hadden niets. Sommigen liepen de hele nacht op en neer om warm te blijven, het merendeel sloeg een deken om en wachtte, zittend op de ransel, pijprokend de ochtend af. De oude rotten hadden hun deken eerst ingesmeerd met modder om hem waterdicht te maken. De diehards gingen toch gewoon in de blubber liggen maar raakten zó onderkoeld dat ze niet meer konden bewegen.
Cavaleristen probeerden leunend tegen hun paarden te slapen
Tegen 8 uur hield de regen op, later verscheen er zelfs een zonnetje. De kleding werd bij vuren gedroogd, velen namen de moeite zich te verschonen ‘want een soldaat vecht niet graag in vuile kleren’. Veel te eten was er niet, maar er werden een paar stevige borrels geschonken en de regimentsorkesten speelden vrolijke muziek. Gezongen is er niet bij Waterloo, dat is een verzinsel.
Tegen het middaguur ging het er op los. Bij de verplaatsingen door de hoge rogge werd iedereen opnieuw drijfnat. Laarzen bleven in de modder steken, paarden gleden uit, kanonnen bleken niet te verplaatsen. Maar de musketten werkten, de vuursteensloten waren droog geblazen. Er kon geschoten worden.
Er is een detail dat nergens besproken wordt. Hoe was het met de trommels? De legers hadden honderden piepjonge tamboers (drummer boys) in dienst die geschreeuwde commando’s met specifieke trommelsignalen (YouTube: drum calls) moesten doorgeven. In de kakofonie van de strijd viel de menselijke stem weg. Er waren ‘dozijnen’ trommelsignalen.
Maar wát als het trommelvel nat was? De moderne kunstvellen kunnen het hebben, zegt een erelid van een harmonie in Maastricht, maar als zo’n klassiek leren vel nat werd, dan ging je erdoorheen. Het moest kurkdroog zijn.
Maar was het vel droog in Waterloo en hoe was het dan droog gebleven? We weten het niet. Moest de strijd in die tijd sowieso gestaakt worden als de trommelvellen nat werden? Geraadpleegde militair historici aarzelen, ze kennen het probleem niet. Misschien waren de trommels minder belangrijk dan we denken, zeggen ze. En bovendien: er waren ook trompetten.
Een versie van dit artikel verscheen op zaterdag 13 juni 2015 in NRC Handelsblad.
http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2015/juni/13/nat-onderkoeld-en-de-trom-werkte-ook-al-niet-1503727