Hillen negeert afspraken regeerakkoord

Op 8 april zal de minister van Defensie het Kabinet voorstellen aanbieden die ertoe moeten leiden dat de te behalen bezuinigingen ook bij het Ministerie van Defensie- het gaat hier om meer dan 1 miljard euro – gerealiseerd worden. Hillen sprak al eerder van “een zware dag voor Defensie “. Het pakket van maatregelen bevat onder meer het uit de organisatie nemen van alle tanks van de Koninklijke Landmacht. Daarmee maakt Hillen het inderdaad wel erg “ zwaar “. Hoewel natuurlijk het vinden van ruimte voor deze ongeëvenaarde bezuinigingen bij een toch al sterk uitgewoonde Krijgsmacht per definitie leidt tot enorme dilemma’s, getuigt deze maatregel van een pijnlijk gebrek aan visie en creativiteit.
In het regeerakkoord geeft de regering aan dat zij kiest voor een veelzijdig inzetbare krijgsmacht zoals deze beschreven is in het Eindrapport Verkenningen. Een keuze die door de meeste politieke partijen wordt ondersteund en die het best aansluit bij de huidige Krijgsmacht. Deze beleidsoptie sluit volgens de stellers van het rapport ook het best aan bij de onzekerheid over de toekomstige veiligheidssituatie. Breed inzetbare capaciteiten verdienen in deze beleidsoptie in beginsel voorkeur. Het is dan ook veelzeggend dat zelfs in de min-variant bij deze optie de tanks danwel tankeenheden niet worden genoemd om te worden opgeheven. Hillen wijkt nu dus aantoonbaar af van het regeerakkoord.
Heel duidelijk leeft bij een aantal mensen de perceptie dat de gevechtstank een relikwie uit de Koude Oorlog is. Niets is minder waar. Het tankwapen is weliswaar niet meer de koningin van het slagveld. Die sleutelrol ligt in het huidige en toekomstige landoptreden ontegenzeggelijk bij infanterie-eenheden. Deze moeten echter wel degelijk ondersteund worden door een wapensysteem als de tank; een volwaardig alternatief is er niet. Het adagium dat de commandant ter plekke in het veld moet kunnen beschikken over een “gereedschapkist” aan middelen – enige tanks, enkele helicopters, vuursteun etc – heeft zich in het recente verleden volledig bewezen. Het is die, veelal jonge, commandant die in complexe situaties verantwoord afwegingen moet kunnen maken welke middelen hij inzet. Hij mag daarbij niet beperkt worden door het niet-voorhanden hebben van specifiek benodigde capaciteiten. De hartverscheurende les van Screbrenica 1995 in dit kader zijn we niet vergeten. Bij de operationele militair is dat inzicht zeker niet “weggezakt “. De tank is onmisbaar in het huidige en toekomstige landoptreden.
De genoemde perceptie wordt versterkt door het feit dat nederlandse tanks sedert Bosnië 1995 tot 2004 – waar ze uitstekende effecten bereikten in het optreden van IFOR/SFOR – later niet zijn ingezet in Irak en Afghanistan. De toenmalige commandanten te velde hebben dat als een operationeel gemis ervaren. In aanvragen vanuit het veld aan het Ministerie en in gesprekken met bezoekende autoriteiten en leden van de Vaste Kamercommissie voor Defensie, hebben zij de behoefte aangekaart om een beperkt aantal tanks in hun mix van wapensystemen voorhanden te hebben. Het ging hen erom dat zij voor specifieke situaties nu juist die combinatie van incasseringsvermogen, precisie vuurkracht en het snel “aan de vijand brengen” van deze kwaliteiten misten. Op andere momenten ging het hen erom de tank in te zetten als een vierentwintig uur inzetbaar krachtig observatiemiddel en soms heel eenvoudig om de imponerende uitstraling die zo’n tank heeft. Dat is relevant omdat in dat soort optreden het veelal gaat om het “gevecht om percepties”. Opmerkelijk was dat al die commandanten nu juist infanteristen waren; zij weten het beste waarom zij die tank nodig hebben. Maar onder druk van de schijn van de “opbouwmissie “ besloot het Ministerie anders. Er kwam dus geen inzet van tanks in wat in werkelijkheid een vechtmissie was en daarmee liepen onze militairen veel meer onnodig risico. Natuurlijk zijn er concrete gevallen waar het ontbreken van het wapensysteem tank tot schade en onnodige operationele risico’s heeft geleid. Zo het geval Ar Rumaythah in Irak augustus 2004. Een patrouille van Nederlanders loopt in een hinderlaag in de stad. Eén van de militairen wordt zwaar gewond en dient snel te worden afgevoerd, hetgeen hen zelf niet lukt. Een ´´ snelle reactie eenheid ´´ die opgeroepen is om steun te verlenen, wordt vervolgens tot driemaal toe in de stad fors onder vuur genomen. Er is met de licht gepantserde voertuigen geen doorkomen aan. Indien de eenheid nu twee tanks ter versterking had kunnen inzetten, was die doorgang onmiddellijk geforceerd. Apache helicopters waren pas na twee uur ter plaatse. Een ander voorbeeld komt voort uit de missie ISAF/Afghanistan. In het kader van de gevechten rond Chora in juni 2007 wordt een lichte infanterie-eenheid naar de zuidrand van de Baluchivallei gezonden om aldaar de tegenstanders vast te pinnen en te voorkomen dat zij meer gevechtskracht rond Chora konden ontplooien. Die eenheid wordt vervolgens zwaar aangevallen door de tegenstander. Mortieren en raketten worden tegen deze ongepantserde infanterie-eenheid ingezet. Met meer geluk dan wijsheid wordt zonder dodelijke slachtoffers teruggetrokken, waardoor de opdracht niet kan worden uitgevoerd. Spreekwoordelijke voorbeelden waar de commandant feitelijk behoefte had aan beter incasseringsvermogen en vuurkracht. Tanks die dit kunnen leveren waren echter niet toegevoegd aan de strijdmacht, de zogenaamde “gereedschapskist “. Zo zijn er meer voorbeelden waarin commandanten te velde, met name van het wapen der infanterie, concludeerden dat zij de tank misten. In alle voorliggende scenario’s binnen het landoptreden mag de optie om tanks in te zetten eenvoudig niet tot de onmogelijkheden behoren. Het is een dure plicht om onze jonge militairen een zo groot mogelijke overlevingskans te bieden.
Als internationaal benchmark zien we dat door – qua budget en samenstelling van hun Krijgsmacht – soortgelijke landen als Nederland, tanks recent met goed resultaat ontplooid en ingezet zijn. Het Verenigd Koninkrijk in Irak. Canada en Denemarken in Afghanistan. Australië in Oost-Timor. Er is slechts één land in Europa dat afscheid heeft genomen van haar tankbestand. Dat land kan dan ook geen invulling geven aan “shared burden, shared risk”. Een voorbeeld dat Nederland niet zou moeten volgen. Een substantieel aantal van de zogenaamde aandachts gebieden waar Nederland zich beleidsmatig met prioriteit op richt in het kader van een mogelijke inzet teneinde stabiliteit en recht te ondersteunen beschikt over tanks danwel kan rekenen op steun van tanks uit buurlanden.
Veel van de commandanten te velde, met wie wij onderhavige materie uitputtend besproken hebben, delen het hier beschreven gedachtegoed volledig. Het zijn de commandanten die in de afgelopen jaren succesvol de missies ten uitvoer hebben gebracht en ook in de komende jaren een eventuele inzet zullen commanderen.
Tot slot dienen we ons te realiseren dat er opties zijn die enerzijds de gewenste besparingen opleveren en anderzijds ruimte laten om de gevechtstank in het bestand te houden. Zo zouden bijvoorbeeld de huidige twee tankbataljons kunnen worden gereorganiseerd onder gelijktijdige indeling van de tanks bij overblijvende manoeuvrebataljons. Bovendien kan enorm bespaard worden door de gehele logistieke ondersteuning samen met onze Duitse buren te organiseren. Ook zij hebben een verkleind bestand aan tanks en wat is nu meer voor de hand liggend om dan de aankoop van munitie en reservedelen in overleg bij hen uit te besteden. Dat scheelt Nederland vervolgens veel “waterhoofd-staffuncties “. En dat is precies wat het Ministerie bij aanvang van deze bezuinigingsoperatie vóór had. Immers, het wilde de kortingen vinden bij de grote staven ( de bureacratie) en niet bij de operationele slagkracht ( de tanden). Zo´n samenwerking met Duitsland heeft meer voordelen. Nederland houdt dan de souvereine beslissingsmacht om haar eigen militaire capaciteiten in te zetten terwijl die samenwerking in logistieke functies al weer een stap meer in de richting van een europese defensiemacht is.
Bij eerdere bezuinigingen zijn er beslissingen genomen die heden ten dage diep betreurd worden. Het besluit om het wapensysteem tank uit onze organisatie te snijden zal tot een zelfde conclusie leiden. Het uitfaseren van de tank leidt snel tot het geheel verdwijnen van de unieke expertise op het gebied van samenwerking, training en inzet van zo´n wapensysteem in samenhang met overige capaciteiten van militair optreden. Deze beslissing leidt dus tot onomkeerbare consequenties. Daardoor wordt de dag van Hillen nog zwaarder, het wordt gewoon ondragelijk.

Scribenten:

Jhr.J.H. de Jonge; Generaal-majoor der Cavalerie b.d.
Veelzijdige internationale operationele ervaring:
Chief Land Operations United Peace Forces Voormalig Yougoslavië in 1995
NATO Force Commander Task Force Fox Macedonië in 2002
Brigade Commandant verantwoordelijk voor de gereedgestelde bataljons voor Irak en Bosnië in 2004
Deputy Commander Regional Command South ISAF, Kandahar in 2008
Deputy en Acting Commander 1 German/Netherlands Corps in 2009-2010

J.L. Vermeulen; Brigade-generaal der Infanterie b.d.
Voorzitter Nederlandse Officieren Vereniging.

Geef een reactie